Eén van de verplichte paragrafen voor de begroting en het jaarverslag is de paragraaf financiering. De verplichting hangt samen met de invoering van de wet Fido (Wet financiering decentrale overheden). Deze paragraaf bevat, conform artikel 13 van het BBV, in ieder geval de beleidsvoornemens voor het risicobeheer van de financieringsportefeuille. De paragraaf financiering vormt, samen met de financiële verordening (artikel 212 van de Gemeentewet) en de uitvoeringsregels treasury, een belangrijk instrument voor het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële positie en de hieraan verbonden risico's.
De financieringsmiddelen van de gemeente worden uitsluitend ingezet voor de uitoefening van de publieke taak. Het tot nu toegehanteerde beleid bij de gemeente is, om de financiering met externe financieringsmiddelen (kort- en langlopende leningen) in ieder geval zoveel mogelijk te beperken, door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen (reserves en voorzieningen) te gebuiken. Dit beleid zal worden voortgezet.
De Financieringsovereenkomst (Krediet- en Depotarrangement) met de N.V. Bank voor de Nederlandse Gemeenten (BNG) biedt voldoende mogelijkheden om eventuele tijdelijke financieringstekorten en eventueel -overschotten tegen een zo gunstig mogelijk rentepercentage aan te trekken c.q. uit te zetten.
In het coalitieakkoord is o.a. opgenomen dat in de lopende bestuursperiode een begin wordt gemaakt om de schuldenlast in de komende tien tot vijftien jaar te verlagen. Om dit voornemen te kunnen volgen, is een overzicht opgenomen waarin de ontwikkeling van de schuldenlast over een periode van 6 jaar wordt gepresenteerd. De in het overzicht opgenomen bedragen zijn gebaseerd op de jaarrekening 2017, de begroting 2018 na wijziging (na 1e tussenrapportage 2018) en de meerjarenbegroting 2019-2022.
stand 31-12-2017 | stand 31-12-2018 | stand 31-12-2019 | stand 31-12-2020 | stand 31-12-2021 | stand 31-12-2022 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Geïnvesteerd vermogen | ||||||
Materiële vaste activa | 229,8 | 250,9 | 264,7 | 262,9 | 257,2 | 251,6 |
Financiële vaste activa | 57,3 | 52,6 | 52,2 | 51,8 | 51,3 | 50,9 |
Grondexploitaties | 44,5 | 28,2 | 23,9 | 20,4 | 16,4 | 14,3 |
Onderuitputting investeringen | ,0 | ,0 | ,0 | ,0 | ,0 | ,0 |
Totaal geïnvesteerd vermogen | 331,6 | 331,8 | 340,8 | 335,1 | 324,9 | 316,8 |
Financieringsmiddelen | ||||||
Eigen vermogen | ||||||
- Algemene reserve | 20,3 | 19,6 | 17,4 | 17,1 | 17,9 | 20,5 |
- Bestemmingsreserves | 11,3 | 9,7 | 7,4 | 6,8 | 6,7 | 6,5 |
Vreemd vermogen | ||||||
- Langlopende leningen o/g | 269,7 | 270,1 | 270,8 | 272,6 | 269,8 | 255,3 |
- Voorzieningen | 6,1 | 5,4 | 4,6 | 3,8 | 4,0 | 4,2 |
Kortlopende financieringsmiddelen (b.v. kasgeld) | 24,3 | 27,0 | 40,6 | 34,8 | 26,5 | 30,3 |
Totaal financieringsmiddelen | 331,6 | 331,8 | 340,8 | 335,1 | 324,9 | 316,8 |
Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat de behoefte aan externe (langlopende + kortlopende) financieringsmiddelen afneemt. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de verwachte afname van het geïnvesteerd vermogen en de verwachte toename van het eigen vermogen (algemene reserve en bestemmingsreserves).
De belangrijkste onzekerheid in de afname van het geinvesteerd vermogen zijn de investeringsprognose en de ontwikkelingen in het kader van de bouwgrondexploitaties, zoals de verkoop van gronden.
Sinds eind 2013 is de Wet verplicht schatkistbankieren van kracht. Voor decentrale overheden betekent dit, dat zij verplicht zijn om hun overtollige middelen in de schatkist aan te houden, of te wel uit te lenen aan het Rijk. Om te kunnen schatkistbankieren is een rekening-courant tussen de gemeente en de Staat afgesloten. Het is toegestaan een relatief klein bedrag aan overtollige middelen buiten de schatkist aan te houden (drempelbedrag). De hoogte van het drempelbedrag is 0,75% van de begrotingsomvang van de decentrale overheid met een minimum van € 250.000.
In de notitie Rente 2017 van de Commissie BBV (in het kader van de vernieuwing BBV) wordt ingegaan op de verwerking van de rente lasten en -baten in de begroting en jaarstukken. Doelstelling van deze notitie is het bevorderen van een eenduidige handelswijze met betrekking tot rente door gemeente (harmonisering), stimuleren dat de gemeente de (verwachte) werkelijke rentelasten opnemen in de begroting en de jaarstukken en het eenduidig inzichtelijk maken van de wijze waarop de gemeenten met zijn rente zijn omgegaan (transparantie). De bepalingen en richtlijnen van deze notitie zijn in werking getreden met ingang van het begrotingsjaar 2018. De belangrijkste zijn:
In onderstaand schema wordt inzicht gegeven in de rentelasten externe financiering, het renteresultaat en de wijze van rentetoerekening (bedragen x € 1.000).
a. Externe rentelasten over de korte en lange financiering | 5.229 | |
b. Externe rentebaten over de korte en lange financiering (bibliotheek, P3, hypotheken) |
| -420 |
Saldo rentelasten en rentebaten |
| 4.809 |
c1. Doorberekende rente grondexploitaties | -688 |
|
c2. Projectfinanciering (Baanstee Noord, Stadsverwarming en Woningbouw) | -363 |
|
c3. Projectfinanciering doorverstrekte leningen (Stadsverwarming en Woningbouw) | 297 |
|
Aan taakvelden toe te rekenen externe rente |
| -754 |
d1. Rente over eigen vermogen |
| 557 |
d2. Rente over voorzieningen grondexploitaties |
| - |
Totaal aan de taakvelden toe te rekenen rente | 1,87% | 4.611 |
e. *) De aan taakvelden toegerekende rente (renteomslag) | 2,25% | 6.509 |
f. renteresultaat op het taakveld treasury | 0,38% | 1.898 |
*) De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De boekwaarde van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd per 1 januari bedraagt bijna € 289,3 miljoen.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan de taakvelden 2,25% wordt toegerekend aan rente. Het deel dat mag worden toegerekend aan rente bedraagt 1,87%. Hierdoor ontstaat een renteresultaat van 0,38% en dat valt dus binnen de marges van de notitie Rente. Daarnaast geldt dat ten behoeve van de getrouwe weergave van de rentelasten in de jaarstukken een correctie verplicht wordt gesteld indien de werkelijke rentelasten die aan de taakvelden had moeten worden doorbelast afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend. Deze afwijking mag niet groter zijn dan 25%. Voor 2019 is de verwachting dat dit binnen de marge valt.
Door de gelijkblijvende rente op de kapitaalmarkt, blijft de gemiddelde rente dalen. De verwachting is dat de gemiddelde rente in 2022 zal uitkomen op 1,8%. Dit betekent, om aan de regels te voldoen, dat vanaf 2020 de renteomslag naar verwachting naar 2% zal worden bijgesteld. In de begroting 2019 is rekening gehouden met dit effect door een bedrag te reserveren voor de gesloten budgetten (afval en riolering). In de Kaderbrief 2020 wordt hier nader op terug gekomen.
De Wet Fido geeft twee concrete richtlijnen voor gemeenten voor het beheersen van renterisico's. Het gaat daarbij om de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. De kasgeldlimiet heeft betrekking op leningen met een looptijd tot maximaal 1 jaar en de renterisiconorm op leningen met een looptijd vanaf 1 jaar.
Aan de totale omvang van de gemiddelde netto vlottende schuld (looptijd < 1 jaar) per kwartaal wordt door de Wet Fido een maximum gesteld, ook wel de kasgeldlimiet genoemd. De netto vlottende schuld mag de kasgeldlimiet niet overschrijden; hiermee wordt voorkomen dat het totaal aan korte schulden van een gemeente bepaalde grenzen overschrijdt.
De kasgeldlimiet is thans vastgesteld op 8,5% van het begrotingstotaal bij aanvang van het dienstjaar. Het begrotingstotaal bedraagt in 2019 € 234,6 miljoen. De kasgeldlimiet bedraagt dan voor het jaar 2019 € 19,9 miljoen. Het gevoerde beleid is om de kasgedllimiet zo volledig mogelijk te benutten, zodat optimaal gebruik gemaakt wordt van de lagere korte rente.
Het doel van de renterisiconorm is om tot een zodanige opbouw van de leningenportefeuille te komen, dat het renterisico uit hoofde van rente-aanpassing en herfinanciering van leningen in voldoende mate wordt beperkt. De renterisiconorm houdt in dat maximaal 20% van het begrotingstotaal per jaar (met een minimum van € 2,5 miljoen) afgelost (en hergefinancierd) kan worden. De norm beoogt een evenwichtige opbouw van de leningen in de tijd.
Indien de jaarlijks te herfinancieren bedragen onder deze norm blijven, is er sprake van een beheerste en overzienbare situatie. Naar verwachting is dit in onze gemeente de komende vier jaren het geval.
Renterisiconorm en renterisico's vaste schuld (bedragen in € 1.000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2019 | 2020 | 2021 | 2022 | ||
1a | Renteherziening op vaste schuld o/g | - | - | - | - |
1b | Renteherziening op vaste schuld u/g | - | - | - | - |
2 | Netto renteherziening op vaste schuld (1a -/- 1b) | - | - | - | - |
3a | Nieuw aangetrokken vaste schuld | 28.000 | 48.000 | 34.000 | 4.000 |
3b | Nieuw verstrekte lange leningen | - | - | - | - |
4 | Netto nieuw aangetrokken vaste schuld (3a -/- 3b) | 28.000 | 48.000 | 34.000 | 4.000 |
5 | Betaalde aflossingen | 27.286 | 46.226 | 36.833 | 18.440 |
6 | Herfinanciering (laagste van 4 en 5) | 27.286 | 46.226 | 34.000 | 4.000 |
7 | Renterisico op vaste schuld (2 + 6) | 27.286 | 46.226 | 34.000 | 4.000 |
8 | Renterisiconorm | 47.970 | 47.955 | 46.853 | 47.619 |
9a | Ruimte onder renterisiconorm (8 -/- 7) | 20.684 | 1.729 | 12.853 | 43.619 |
9b | Overschrijding renterisiconorm (7 -/- 8) | - | - | - | - |
Berekening renterisiconorm | |||||
10 | Stand van het begrotingstotaal per 1 januari | 239.851 | 239.774 | 234.263 | 238.097 |
11 | Het bij ministeriële regeling vastgestelde percentage | 20% | 20% | 20% | 20% |
12 | Renterisiconorm (10x11:100) / minimaal 2,5 mln | 47.970 | 47.955 | 46.853 | 47.619 |
Op grond van het bestuurlijk akkoord tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het kabinet van 27 september 2004, moeten gemeenten sinds het jaar 2006 hun EMU-saldo in de begroting opnemen.
Het EMU-saldo van een overheidslichaam kan omschreven worden als het saldo op kasbasis, op basis van chartale geldstromen in een jaar. Het boekhoudstelsel van de Europese Unie is gebaseerd op het kasstelsel (evenals dat van het Rijk), terwijl gemeenten het ‘stelsel van baten en lasten’ hanteren. Zo kan het voorkomen dat een gemeente een sluitende exploitatie heeft (wettelijke verplichting), maar op kasbasis een tekort. Investeringen worden bijvoorbeeld in de gemeentelijke exploitatie in een aantal jaren afgeschreven, maar in het kasstelsel worden deze bedragen ineens ten laste van het resultaat gebracht. Ook de grondexploitatie kan een substantiële invloed hebben op het EMU-saldo van de gemeente.
Het EMU-saldo van de gemeente werkt door in het EMU-saldo van de nationale overheid. Het EMU-tekort van de staat mag, in het kader van het Stabiliteitspact, maximaal 3% van het Bruto Nationaal Product (BNP) bedragen. Dit percentage is als gevolg van de kredietcrisis in heel Europa onder druk komen te staan: praktisch alle Europese landen overschreden het ruimschoots.
De afgelopen jaren is steeds gebleken dat de begrote EMU-saldi veel hoger zijn dan de werkelijke saldi in de jaarstukken. Dit wordt veroorzaakt door een continu te optimistische inschatting van het jaar van uitgave van ter beschikking gestelde investeringskredieten. Tevens geldt dat voor een individuele gemeente de noodzaak tot het doen van een investeringsuitgave, zich verhoudt tot een theoretische berekening van wat de gemeenten gemiddeld als EMU-saldi zouden mogen realiseren. Niet alle gemeenten plegen tegelijk omvangrijke investeringen. Hieronder worden de EMU-saldi gepresenteerd zoals nu zijn verwerkt voor 2017, 2018 en 2019. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat hieruit geen knelpunten voortvloeien.
Jaar | Bedrag (x € 1.000) |
---|---|
2017 (rekening) | € 476 |
2018 (begroting) | - € 15.069 |
2019 (begroting) | - € 8.794 |
Om eventuele ongewenste renterisico's af te dekken is het van belang om te weten wanneer eventueel een vaste geldlening moet worden aangetrokken en voor welk bedrag.
Voor de bepaling van de financieringsbehoefte wordt gebruik gemaakt van een liquiditeitsplanning. Deze planning geeft een voortschrijdend inzicht van de verwachte liquiditeitsontwikkeling voor het lopende jaar en vier jaar vooruit. Veel informatie over de in deze planning opgenomen verwachte inkomsten en uitgaven wordt uit de (meerjaren)begroting gehaald. Deze verwachtingen laten zich vertalen naar geldstromen. Daarnaast wordt uitgegaan van een meerjarige financierings- en investeringsprognose. Niet alle baten en lasten uit de begroting leiden tot uitgaven en inkomsten, denk hierbij aan interne verrekeningen, afschrijvingen en dotaties/onttrekkingen aan reserves en voorzieningen.
De berekening van de financieringsbehoefte (financieringstekort of -overschot) geeft slechts indicatief aan of het aangaan van vaste geldleningen al dan niet noodzakelijk wordt. De uiteindelijke financieringsbehoefte voor de (begrotings-)jaren 2019-2022 wordt vooral bepaald door het tempo waarin voorgenomen investeringen worden gerealiseerd, de herfinanciering van bestaande leningen, de mutaties binnen de bouwgrondexploitaties en de inzet van reserves en voorzieningen.
De kasgeldlimiet voor 2019 biedt voldoende ruimte voor het opnemen van kort geld om een eventueel beperkt financieringstekort te dekken.
Vanaf 2019 staan behoudens de tijdelijke woningen en het zwembad geen grote en/of nieuwe investeringen gepland. Wel zijn er jaarlijks vervangingsinvesteringen die een gemiddelde afschrijvingstermijn van 19 jaar laten zien met een bijbehorende afschrijvingslast van gemiddeld € 13,7 miljoen. Hier is ook rekening mee gehouden in de spreiding en optimalisatie van de leningportefeuille, door een mix toe te passen op de jaarlijkse financieringsbehoefte met jaarlijks een aanname met het aantrekken van zowel fixe als lineaire geldleningen met een looptijd van 15 jaar.
Voor 2019 wordt rekening gehouden met het aantrekken van nieuwe langlopende geldleningen voor een bedrag van € 28 miljoen.
Het verwachte verloop van onze leningenportefeuille is als volgt (bedragen x € 1.000):
Jaar (bedragen x € 1.000) |
| 2018 |
| 2019 | 2020 | 2021 | 2022 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Stand leningen per 1 januari | 269.682 | 270.109 | 270.822 | 272.596 | 269.763 |
| ||
Aflossingen | 47.573 | 27.287 | 46.226 | 36.833 | 18.440 | -/- | ||
Nieuw aan te trekken leningen | 48.000 | 28.000 | 48.000 | 34.000 | 4.000 | + | ||
Stand leningen per 31 december | 270.109 | 270.822 | 272.596 | 269.763 | 255.323 |
| ||
Gemiddelde rente % | 2,34% | 1,90% | 1,77% | 1,73% | 1,78% |
Overzicht verwacht verloop leningportefeuille begrotingsjaar 2019:
(bedragen in miljoenen euro's | Stand 31-12-2018 | Gemiddelde rente % | Aflossing 2019 | Stand 31-12-2019 |
---|---|---|---|---|
A. Algemeen | 259,8 | 1,86% | 27,2 | 260.6 |
B. Woningbouw | 2,3 | 3,70% | 0,07 | 2,2 |
C. Stadsverwarming Purmerend | 8,0 | 2.65% | - | 8,0 |
Totaal | 270,1 | 1,90% | 27,3 | 270,8 |
Toelichting:
ad A. De leningportefeuille Algemeen bestaat voornamelijk uit leningen met een jaarlijkse nominale aflossing
of met een aflossing ineens aan het einde van de looptijd (zogenaamde fixe leningen). De leningportefeuille
algemeen bedraagt per 31 december 2018 € 259,8 miljoen. Deze leningen zijn aangetrokken met een gemiddeld rentepercentage van 1,86%. De aflossingsverplichting in 2019 bedraagt € 27,2 miljoen.
ad B. De leningportefeuille Woningbouw bedraagt per 31 december 2018 € 2,3 miljoen. Deze (laatste) geldlening is aangetrokken ter financiering van woningbouwprojecten en is doorverstrekt aan de woningbouwcorporatie. Het gemiddeld rentepercentage bedraagt 3,70%. De aflossingsverplichting in 2019 bedraagt € 0,07 miljoen. De laatste aflossing van deze lening vindt plaats in 2040.
ad C. De leningportefeuille Stadsverwarming Purmerend bedraagt per 31 december 2018 € 8,0 miljoen. Deze geldlening is aangetrokken ter financiering van de kapitaalbehoefte van de Stadsverwarming en is doorverstrekt aan de Stadsverwarming Purmerend. Gemiddeld rentepercentage bedraagt 2,65%. De aflossingsverplichting in 2019 is nihil. Deze fixe lening van € 8 miljoen wordt afgelost in 2023.
In het kader van de voorgenomen afbouw van de schuldenlast worden geen leningen meer aangetrokken en doorverstrekt aan Stadsverwarming. In plaats daarvan wordt volstaan met het garanderen van nieuwe geldleningen.
De gemeente staat als 100% aandeelhouder garant voor de verplichtingen van de BV Stadsverwarming. In het verleden was er, naast het ingebrachte eigen vermogen, sprake van een mix van aan Stadsverwarming verstrekte geldleningen en door de gemeente gegarandeerde geldleningen.
Zoals hierboven al is aangegeven worden geen nieuwe geldleningen meer verstrekt maar wordt volstaan met het garanderen van nieuwe geldleningen. Voor de periode 2016-2019 wordt in totaal voor een bedrag € 30 miljoen aan nieuwe geldleningen verwacht. Deze leningen zijn voor de financiering en herfinanciering van de bestaande bedrijfsactiviteiten.
Voor de periode tot eind 2019 ligt daarmee het plafond voor te verstrekken garanties op langlopende geldleningen op € 80 miljoen.
Het koersrisico is het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen. Door gebruik te maken van díe instrumenten voor de kortlopende uitzettingen die zijn toegestaan (zoals daggeld en rekening courant), zal het te lopen koersrisico minimaal zijn. Langlopende uitzettingen uit hoofde van de treasury functie, zullen naar verwachting niet plaatsvinden. Voor het verstrekken van geldleningen en garantstellingen uit hoofde van de publieke functie, zullen zich naar verwachting geen bijzondere risico’s voordoen.
Ten aanzien van de rentekosten en -baten wordt er in de meerjarenbegroting geen bijzonder risico gelopen. De aflopende renteopbrengsten door aflossingen van de aan de woningcorporatie en Stadsverwarming verstrekte leningen, zijn structureel ingepast. Verder maakt Purmerend geen gebruik van financiële derivaten bij het aantrekken van financiering.