MENU
PDF Opties

Algemene dekkingsmiddelen

Algemeen

In de algemene dekkingsmiddelen zijn de baten en lasten opgenomen die niet specifiek tot een programma behoren. De algemene dekkingsmiddelen betreffen vooral de OZB en de uitkeringen uit het gemeentefonds. Deze middelen kennen wettelijk geen vooraf bepaald bestedingsdoel en zijn daarmee vrij aanwendbaar. In de praktijk worden de middelen die voor een bepaald doel aan het gemeentefonds worden toegevoegd of onttrokken wel gekoppeld aan de betreffende programma's.
De niet vrij aanwendbare heffingen, zoals het rioolrecht, de afvalstoffenheffing en de ontvangsten van specifieke uitkeringen, zijn als baten opgenomen in de betreffende programma’s.

In dit onderdeel wordt het volgende onderscheid gehanteerd:

  • lokale belastingen
  • stelposten en onvoorziene uitgaven
  • de uitkering uit het gemeentefonds
  • renteopbrengsten
  • de baten en lasten die verbonden zijn aan financiële deelnemingen
  • stelpost voor incidentele baten en lasten

Ontwikkeling Gemeentefonds

De uitkering uit het gemeentefonds is gebaseerd op de meicirculaire 2018. De vooruitzichten op de ontwikkeling van het gemeentefonds zijn volledig verwerkt waarbij uitgegaan is van het voorzichtigheidsprincipe. De ontwikkelingen binnen het gemeentefonds staat niet stil. Hieronder worden deze ontwikkelingen kort toegelicht.

Overheveling sociaal domein

In het Regeerakkoord is opgenomen dat het integreerbare deel van de integratie-uitkering sociaal domein met ingang van 2019 opgaat in de algemene uitkering en daarmee vanaf 2020 deel uitmaakt van de trap-op-trap-af systematiek.

De huidige integratie-uitkering sociaal domein houdt daarom met ingang van 2019 op te bestaan. Het inweven van die gelden in de verdeelmaatstaven van de algemene uitkering is technisch gezien een zeer omvangrijke operatie. Er komen 26 nieuwe maatstaven in de algemene uitkering en daarnaast wordt er verdeeld via bestaande maatstaven.

Een aantal onderdelen van de integratie-uitkering Sociaal domein kan per 2019 nog niet overgeheveld worden naar de algemene uitkering. Dit betreft de volgende onderdelen: 

  • Beschermd wonen;
  • Jeugd onderdeel Voogdij/18+;
  • Participatie onderdelen: voorheen Wajong en WSW regulier werk.

De verwachting is dat het onderdeel Voogdij/18+ en de onderdelen voorheen Wajong en voorheen Wsw (onderdeel regulier werk) per 2020 overgaan naar de algemene uitkering. Het onderdeel Beschermd wonen is nu nog een centrumgemeente taak en wordt, in afwachting van de ontwikkeling van het objectieve verdeelmodel en de verdere decentralisatie naar alle gemeentes, zo spoedig mogelijk na 2020 overgeheveld. Voor de onderdelen WSW en voorheen WSW/Beschut werk van de oude de integratie-uitkering Sociaal domein Participatie is weinig perspectief op overheveling naar de algemene uitkering. Deze onderdelen zullen op het moment dat de participatieonderdelen voorheen Wajong en voorheen WSW-regulier werk worden overgeheveld naar de algemene uitkering worden omgezet in een decentralisatie-uitkering.

Verdeelmodellen sociaal domein

De geldstromen van de drie afzonderlijke wetten Jeugdwet, Wmo en Participatiewet zijn gebundeld in de Integratie-uitkering Sociaal domein (IU-SD). De verdeelmodellen in de IU-SD waren de afgelopen jaren een belangrijk onderwerp van gesprek in relatie tot tekorten van gemeenten. In dit onderzoek concludeert het adviesbureau voor maatschappelijke vraagstukken (AEF) dat de huidige verdeelmodellen discrepanties bevatten die voldoende aanleiding geven voor herziening. In overleg met de VNG is afgesproken om de evaluatie te vervolgen met een breed kwantitatief onderzoek gericht op een integrale nieuwe verdeling van de middelen in het gemeentefonds voor het sociaal domein per 2021. Daarbij zal ook worden meegenomen om onderzoek te doen naar het onderdeel jeugd voor de verschillen tussen de uitgaven van de gemeenten, de bestemming daarvan en de verdeling.

Heroverwegingen financiële verhoudingen

De herziening van de verdeelmodellen sociaal domein (zie hierboven) is onderdeel van het traject herziening financiële verhoudingen. Dit traject heeft naar verwachting ook gevolgen voor de verdeling vanaf 2021. Afgelopen periode zijn een aantal onderzoeken gestart die te maken hebben met de herziening van de financiële verhoudingen tussen het Rijk en de gemeenten. Aanpassingen zijn nodig om de financiële verhoudingen weer toekomstbestendig te maken, ondanks de nodige herverdeeleffecten. Belangrijke vragen die spelen betreffen onder meer hoe om te gaan met uiteenlopende regionale ontwikkelingen (zoals groei en krimp), de betekenis van toegenomen samenwerking voor verdeling van de middelen en de informatie-uitwisseling (waaronder verantwoording). Deze uitwerking, die eveneens is voorzien voor 2021, vindt plaats middels de volgende sporen:

  • de verdeling van de algemene uitkering in het gemeente- en provinciefonds;
  • het uitkeringsstelsel;
  • kennis en informatie-uitwisseling.

BTW en sport

Met het verruimen van de btw-sportvrijstelling per 1 januari 2019 verandert het landschap van de financiering van sportaccommodaties. Het recht op vooraftrek van btw die aan gemeenten in rekening is gebracht over de kosten die toerekenbaar zijn aan de ter beschikkingstelling van sportaccommodaties vervalt. De rijksoverheid zal de gemeenten voor dit nadeel compenseren via de nieuwe specifieke-uitkering Sport (SPUK Sport). Samen met Spurd zullen alle btw belaste kosten in kaart worden gebracht met betrekking tot de bouw, het onderhoud van sportaccommodaties en het beheer van sport en de aanschaf en het onderhoud van sportmaterialen. De kosten die voor de aanvraag in aanmerking komen betreffen uitsluitend kosten die vanaf 1 januari 2019 gemaakt zijn.

Ontwikkeling Stadsverwarming PURMEREND (SVP)

De resultaten van SVP zijn afhankelijk van tal van parameters, zowel door SVP beïnvloedbare als niet-beïnvloedbare, waarvan de belangrijkste zijn:

  • wijzigingen wet- en regelgeving;
  • de ontwikkeling van de gasprijs;
  • het aantal graaddagen.

Op basis van de actuele meerjarenprognose van Stadsverwarming wordt vanaf 2019 (en mogelijk eerder) een positief bedrijfsresultaat verwacht en kan in 2020 voor het eerst dividend worden uitgekeerd. Binnen dit bedrijfsresultaat is rekening gehouden met de onzekerheden zoals hierboven genoemd.

Bij het bepalen van het dividendbeleid moet rekening worden gehouden met belangen van diverse partijen zoals de klanten, de aandeelhouder, financiers en de toezichthouder (de Autoriteit Consument en Markt). Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor het dividendbeleid:

  • Vanaf 2019 wordt jaarlijks dividend uitgekeerd;
  • Het uitkeringspercentage bedraagt 50% van de winst na belastingen bedraagt tot het moment waarop een solvabiliteit van 40% is behaald, met een minimum vanaf 2020 van jaarlijks € 700.000;
  • Nadat een solvabiliteit van 40% is behaald kan het dividenduitkeringspercentage verder kan worden verhoogd, mede afhankelijk van de andere bedrijfsontwikkelingen.

Overigens is in de meerjarenbegroting al een structureel dividend van € 700.000 opgenomen vanaf 2020. Vanwege diverse onzekerheden rond de toekomstige winstontwikkeling van SVP wordt deze raming vooralsnog niet bijgesteld.

Financiële toelichting

(bedragen x € 1.000)

Rekening
2017

Primitieve
begroting 2018

Begroting 2018
(bijgesteld)

Begroting
2019

Begroting
2020

Begroting
2021

Begroting
2022

Lasten

-9.603

-8.474

-192

-1.104

-1.415

-2.747

-3.738

Baten

146.110

150.429

144.454

149.723

154.373

159.078

163.064

Saldo

136.507

141.955

144.263

148.619

152.959

156.332

159.326

Het saldo stijgt met € 4,4 miljoen ten opzichte van de bijgestelde begroting 2018. Deze stijging wordt veroorzaakt door € 0,9 miljoen lagere lasten en € 5,3 miljoen hogere baten en wordt hieronder per onderdeel nader toegelicht.

(bedragen x € 1.000)

Rekening
2017

Primitieve
begroting 2018

Begroting 2018
(bijgesteld)

Begroting
2019

Begroting
2020

Begroting
2021

Begroting
2022

1 Lokale heffingen

Lasten

-87

-38

-38

-42

-42

-43

-44

Baten

13.085

13.425

13.424

13.712

13.980

14.273

14.561

12.998

13.387

13.387

13.670

13.937

14.229

14.517

2 Nog te bestemmen middelen

Lasten

-487

-149

-106

-1.655

-2.719

-3.815

-4.806

-487

-149

-106

-1.655

-2.719

-3.815

-4.806

3 Gemeentefonds

Lasten

-107

-12

0

0

0

0

0

Baten

121.103

126.031

128.622

133.819

137.567

142.018

145.728

120.997

126.019

128.622

133.819

137.567

142.018

145.728

4 Eigen financieringsmiddelen

Lasten

-7.520

-7.080

1.147

1.692

2.446

2.211

2.211

Baten

10.511

9.543

976

723

673

649

654

2.992

2.463

2.123

2.414

3.118

2.861

2.865

5 Deelnemingen

Lasten

-1.361

-1.195

-1.195

-1.099

-1.099

-1.099

-1.099

Baten

1.411

1.430

1.432

1.470

2.154

2.138

2.122

49

235

237

371

1.055

1.039

1.023

6 Incidentele baten en lasten

Lasten

-43

0

0

0

0

0

0

-43

0

0

0

0

0

0

Lokale heffingen

Onder dit product vallen de onroerende zaak en roerende ruimte-belastingen, de hondenbelasting, precario en de toeristenbelasting. De ontwikkeling in de baten wordt veroorzaakt door de jaarlijkse aanpassing van de tarieven en de toename van areaal dat in de heffing wordt betrokken. Dit resulteert in een stijging van de baten ten opzichte van 2018 van € 231.000. Voor 2018 geldt dat de indexering 1,5% (CBS/CPI januari 2018) is voor (on-)roerende zaaksbelastingen (OZB/RZB). Op basis van de bouwmonitor wordt er rekening gehouden met een toename van het aantal woningen van 0,9%. In de meerjarenraming wordt voor de jaren na 2019 uitgegaan van 1,5%. De honden-, toeristen, reclame- en precariobelasting zijn verhoogd met 1,5% als autonome ontwikkeling.

Nog te bestemmen middelen

In het onderdeel nog te bestemmen middelen zijn een aantal collectieve stelposten voor de gemeentebegroting opgenomen. Deze stelposten betreffen de ontwikkeling van lonen, prijzen en subsidies en de inschatting van de vertragingen in de investeringen ten opzichte van de kredietoverzichten. Per saldo is hier voor 2019 rekening gehouden met een bedrag van € 1.655.000. Dit bedrag kan als volgt worden onderverdeeld:

  • Verwachte lagere kapitaallasten als gevolg van vertragingen in de investeringen: € 0,3 miljoen (lagere uitgave);
  • Stijgingen van prijzen van goederen en diensten, subsidies en gemeenschappelijke regelingen: € 0,35 miljoen (hogere uitgave). Dit bedrag loopt in de latere jaren op;
  • Reserveringen vanuit het gemeentefonds ad € 1,3 miljoen (hogere uitgave). Dit betreft invoering vaste abonnementstarief eigen bijdrage Wmo-voorzieningen, de aanzuigende werking maximeren eigen bijdragen Wmo, de verwachte indexering volumegroei Wmo (1,5%) en prijs/loongroei Jeugd (1,5%).
  • Nog in te vullen taakstelling domeinen Maatschappelijke/Ruimtelijk i.m.v. extra inzet op deze domeinen n.a.v. ontwikkelopdracht financiën: € 0,14 miljoen (lagere uitgave).
  • Risicoreservering van € 0,3 miljoen (hogere uitgave) en nieuwe beleidsvoornemens € 0,1 miljoen (hogere uitgave).

Gemeentefonds

De opbrengst uit het gemeentefonds stijgt met ruim € 5,1 miljoen naar bijna € 134 miljoen. Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door:

  1. Brede normeringsystematiek. Hierbij wordt vanaf 2018 de basis verbreed door vervanging van de NettoGecorrigeerde Rijks Uitgaven (NGRU) naar de netto uitgaven onder uitgavenplafond (dus inclusief sociale zekerheid en zorg). Hierdoor verbetert de stabiliteit en voorspelbaarheid van de ramingen van de ontwikkelingen van het Gemeentefonds. Door de overheveling in 2019 van de integratie-uitkering uit het sociaal domein (inclusief Wmo oud/hbh) naar de algemene uitkering, gaat deze daarmee deel uitmaken van de trap-op-trap-af systematiek. Dit verklaart de extra groei/accres in 2020, waaruit nu ook de prijs-, loon-, en volumeontwikkeling voor het sociaal domein moet worden betaald.
  2. Beleidsintensiveringen. Vanuit het regeerakkoord wordt door het kabinet Rutte lll ingezet op o.a. klimaat, regionalisering, beschutte werkplekken, eenzaamheid, armoede etc.
  3. Prijs- en loonontwíkkelingen. Op basis van de Macro Economische Verkenning (MEV) is er sprake van een hogere loon/prijs ontwikkeling.

De uitkering uit het gemeentefonds valt uiteen in drie onderdelen:

a. de algemene uitkering. Deze stijgt met € 40,9 miljoen door de (brede) koppeling aan de rijksuitgaven (algemene mutaties in de uitkeringsfactor), taakmutaties, ontwikkeling in de uitkeringsbasis (in totaal € 3,1 miljoen) en de overheveling van het integreerbare deel van de integratie-uitkering sociaal domein (jeugd, wmo nieuw en participatie/re-integratie) en de integratie-uitkering Wmo-oud vanaf 2019 (in totaal € 37,8 miljoen, zie onderdelen b en c) naar € 117,6 miljoen. De stijging van de algemene mutaties in de uitkeringsfactor wordt veroorzaakt door een hoger accres (als gevolg van een hogere inflatie, beleidsintensiveringen Rutte III en de brede normeringssystematiek), een lagere uitkeringsbasis (inflatie van de rekentarieven i.v.m. herwaardering van de WOZ-waarde, bijstandontvangers en woonfunctie) en de afschaffing van het plafond BTW-compensatiefonds. In de jaren na 2019 stijgt de algemene uitkering naar € 130,9 miljoen als gevolg van een hoger accres.

b. Integratie uitkeringen. De belangrijkste integratie-uitkering betreft Wmo-oud. Deze uitkering is geheel overgeheveld voor € 6,9 miljoen naar de algemene uitkering (zie onderdeel a) en daalt derhalve naar nihil.

c. Sociaal domein. De middelen voor het sociaal domein dalen met € 30,8 miljoen naar € 14,2 miljoen. De onderdelen jeugd, Wmo nieuw en het re-integratiebudget zijn inclusief de indexatie 2018 overgeheveld naar de algemene uitkering (zie onderdeel a). Een aantal onderdelen van de integratie-uitkering sociaal domein kan per 2019 nog niet overgeheveld worden naar de algemene uitkering. Dit betreft de volgende onderdelen: 

  • Beschermd wonen structureel € 6,6 miljoen;
  • Jeugd onderdeel Voogdij/18+ structureel € 6,5 miljoen;
  • Participatie onderdelen: voorheen Wajong en WSW regulier werk structureel € 1,1 miljoen.

Eigen financieringsmiddelen

De bepalingen en richtlijnen van de notitie rente 2017 zijn in werking getreden voor het begrotingsjaar 2018. De verwerking van de rentelasten- en baten zijn hierop meerjarig aangepast.

De bijstellingen zijn als volgt te verklaren:

Omschrijving (x € 1.000)

Lasten

Baten

Lagere werkelijk te betalen rente rekening courant

16

-

Lagere werkelijk te betalen rente vaste geldleningen (o/g)

920

-

Lagere berekende rente over het eigen vermogen (reserves)

137

-

Lagere toe te rekenen rente boekwaarde materiële vaste activa

-89

-

Lagere toe te rekenen rente boekwaarde voorraad gronden

-222

-

Lagere toe te rekenen rente boekwaarde financiële vaste activa

-217

-

Lagere werkelijk te ontvangen rente vaste geldleningen (u/g)

-

-118

Lagere bespaarde rente eigen vermogen (reserves)

-

-137

Hogere rentebaat doorverstrekte leningen

-

2

Hoger renteresultaat 2019 t.o.v. 2018

545

-253

De opbrengst van de eigen financieringsmiddelen stijgt met ruim € 291.000. In de gemeentebegroting wordt met een vast rentepercentage (omslagrente) gewerkt voor de doorberekening van rente aan de taakvelden op basis van de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa. Over deze boekwaarde wordt gerekend met 2,25%, en voor grondexploitaties met 2,0%. De werkelijke rente die de gemeente op dit moment betaalt is veel lager (gemiddeld 1,9%). Hierdoor ontstaat een renteresultaat. Door de verlaging van de renteomslag van 2,50% in 2018 naar 2,25% vanaf 2019, vloeit een deel van de lagere rente terug naar de tarieven die de burgers betalen en het andere deel via een lager renteresultaat op de eigen financieringsmiddelen. In de meerjarenraming neemt de opbrengst geleidelijk aan weer toe. Dit wordt veroorzaakt door dat de nieuw aan te trekken financiering in de komende jaren tegen een lagere rente wordt afgesloten dan de huidige leningportefeuille. In de paragraaf financiering is toegelicht dat als gevolg hiervan rekening moet worden gehouden met een verdere verlaging van de rekenrente voor zowel de materiële vaste activa als de grondexploitaties. In de volgende Kaderbrief wordt hierop teruggekomen.

Deelnemingen

De lasten van de deelnemingen dalen als gevolg van de lagere rekenrente. Per saldo ontstaat er vanaf 2019 een voordelig resultaat. Dit is het gevolg van de technische wijziging van de toegerekende rente met 0,25%. De verlaging van de rekenrente met 0,25% werkt vooral door op de lasten deelneming in de Stadsverwarming (0,25% over € 38,3 miljoen). De stijging in de baten wordt met enerzijds verklaard doordat de risicoprovisie van HVC de komende jaren verder zal dalen als gevolg van de afname van de leningen die door de aandeelhouders zijn gegarandeerd en anderzijds een stijging doordat de gemeente rechtstreeks aandeelhouder wordt in Alliander, waardoor de VPB plicht ten aanzien van het dividend wordt opgeheven.

Incidentele baten en lasten

Er zijn geen incidentele baten en lasten binnen het overzicht algemene dekkingsmiddelen.